o.,
1. het eigen voordeel, wat alleen of vooral in het belang van de handelende persoon is:
de prikkel van het eigenbelang;
2. het streven naar bevoordeling van zichzelf met verwaarlozing van de belangen van anderen: uit handelen. eigenbeweging v. (-en), de beweging over het hemelgewelf, die de oorspronkelijk voor onbeweeglijk gehouden vaste sterren blijken te bezitten, nadat met alle schijnbare bewegingen (aberratie, parallaxis, precessie en nutatie) rekening is gehouden.
Onder eigenbeweging verstaat men alleen de bewegingscomponent loodrecht op de gezichtslijn; de beweging in de gezichtslijn noemt men de -»-radiale snelheid. Men vindt de eigenbeweging van een ster door zijn plaats nauwkeurig te bepalen, en die te vergelijken met metingen die eerder gedaan waren. Men kan de eigenbewegingen van een groot aantal sterren tegelijk vinden door een foto te vergelijken met één die 10 of 20 jaar eerder genomen was, en waarop zich enkele sterren met een al bekende eigenbeweging bevinden. Op deze wijze kan de eigenbeweging tot op ca. 0,001" per jaar bepaald worden. De eigenbeweging is meestal zeer klein (enkele boogseconden per eeuw), de grootste is 10"/jaar (zie Barnard, ster van).
De Engelse astronoom W.Herschel merkte op dat de sterren zich in het algemeen van het sterrenbeeld Hercules af schijnen te bewegen; volgens hem beweegt de zon zich in de richting van een bepaald punt in dit sterrenbeeld, het apex. Herschels mening is door latere waarnemingen bevestigd. De snelheid van de zon ten opzichte van het geheel van de sterren blijkt ca. 19 km/s te zijn.
Uit de eigenbewegingen volgt verder het bestaan van sterrenzwermen (Hyaden, Pleiaden, Grote Beer, Perseïden, enz.), groepen sterren die gezamenlijk één kant op bewegen. De Ned. astronoom J.Kapteyn toonde aan dat er voorkeursrichtingen zijn in de sterbewegingen, enerzijds naar een punt in Orion, anderzijds naar een daartegenover gelegen punt in het Schild, de zgn. vertices die vlak bij het Melkwegvlak liggen. Het bestaan van deze voorkeursrichtingen volgt uit de rotatie van het Melkwegstelsel. Iedere ster beschrijft een bijna cirkelvormige baan om het centrum van het Melkwegstelsel, met een snelheid die bepaald wordt door de afstand tot dat centrum. De verschillen tussen deze snelheden en die van de zon ziet men als systematische bewegingen van groepen sterren; de geringe afwijkingen van de cirkelvorm van de sterbanen veroorzaken de bewegingen naar de vertices.