Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Depositum fidei

betekenis & definitie

[Lat., de toevertrouwde geloofsschat], r.k. theologische term die gevormd werd naar 1 Tim 6,20 en 2 Tim.1,14, waar Timotheüs door de apostel Paulus wordt aangespoord het ‘pand’ (Gr.: parathèkè, Lat.: depositum) te bewaren dat hem is toevertrouwd. Een omschrijving van dit pand, zijn herkomst en bestemming geeft 2 Tim.2,2: ‘Wat gij ten overstaan van vele getuigen van mij vernomen hebt, geeft dat door aan betrouwbare mannen, bekwaam om op hun beurt anderen te onderrichten’.

Het pand is de vooral in 1 Tim. zo vaak genoemde leer, die inhoud is van geloof, door Paulus ontvangen om haar door te geven aan de gemeente, allereerst aan hen die daarin leraar zijn. In de eerste christengeneratie viel het accent op het evangelie. De generatie van de pastorale brieven echter, bedreigd door vooral het gnosticisme, zag minder de beweeglijkheid van de blijde boodschap dan wel de vastheid van de leer, die bewaard, verdedigd en doorgegeven moest worden. Zo werd het depositum fidei het statische element in de traditie, terwijl het evangelie als dynamisch element daartegenover stond. De rooms-katholieke theologie heeft per traditie veel nadruk op het depositum fidei gelegd.

LITT. G.Muschalek, Glaubensgewissheit in Freiheit (1968).

< >