Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Dat

betekenis & definitie

I. vn. (mv. die),

1. aanw. vn. voor het onzijdig geslacht, zelfst. en bijv., wijst iets aan dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de spreker bevindt: nieuwe huis is van Lies; ook gebruikt als men iets niet nader specificeren wil: hij heeft en gezegd; wijst terug op iets dat tevoren genoemd is: (wat u daar beweert) is nog zo zeker niet; wil zeggen, inleiding tot een nadere omschrijving, verklaring; is te zeggen, inleiding tot een beperking of een tegenwerping; in zelfst. gebruik, verb. met een koppelww. of als predikaatsnomen ook om mannelijke of vrouwelijke zelfstandigheden aan te duiden: dat is mijn tuin; dat (de persoon van wie wij spreken) is nog eens een man; wie is ?; met emfase: hij bezit niet dat (vergezeld van een gebaar als een knip met de vingers e.d.), niets; het is niet dat, niet het ware; ook: je
2. bepalingaankondigend vn., o., mijn boek en van mijn broer; hij zoekt alleen -, wat voordeel geeft;
3. betr. vn. o., je vertelt mij iets ik nog niet wist; het bericht (de berichten dihij mij bracht;

II. zelfst. nw., o.,

1. (meestal in verkleinvorm) iets van weinig belang, een kleinigheid: een ditje en een datje krijgt hij nog wel van mij;
2.aanmerking, bezwaar; tekortkoming: hij heeft altijd een ditje en een datje, altijd iets aan te merken;
3.ter vervanging van vloekwoorden: loop naar de dit en dat; voor den dit en dat; in. voegw. als inleiding van een afhankelijke mededeling in de functies van ond., lijdend of oorzakelijk voorw. of bijv. bep.: hij komt, is zeker; ik denk hij komt; ik ben zeker hij wegblijft; het bericht de onzen hebben overwonnen, werd met vreugde begroet; de reden hij niet komt, is ...; het spreekwoord, dat eerlijk het langst duurt, is juist; de dag (waarop) hij terugkeerde; de tijd (toen, waarin); als inleiding van een wens, met weglating van de hoofdzin: (ik wens) hij kome!; in verbinding met een voorz. of in voegw. uitdrukkingen: behalvedat-, zonder dat; als verkorting van omdat: hij is kwaad, dat hij niet mag schaatsenrijden; als verkorting van opdat: ik zal hard lopen, ik de trein nog haal; aan het begin van een gevolgaanduidende zin: het vriest dat het kraakt; doe het zo, dat ik tevreden kan zijn; in de spreekt, ook na voegw. bw.: terwijl dat, sinds dat, en in min of meer platte taal ook na een bw. of betr. vn.: kijk waar je loopt; zie wat dat je doet.