o., het licht van de dag, afkomstig van zon en hemel: iets bij daglicht bekijken, eig. en fig. voor zeer nauwkeurig; hij zag het (eerste) daglicht te, werd geboren te; (fig.) dat kan het daglicht niet velen, moet verborgen blijven, is niet in de haak; iets in een fraai daglicht plaatsen, het vergoelijken; iets in een helder daglicht stellen, goed doen uitkomen.
Daglicht is te onderscheiden in:
1. (direct) zonlicht, afkomstig van de zon na gedeeltelijke absorptie in de atmosfeer;
2. (diffuus) hemellicht, ontstaan doordat een deel van het zonlicht op zijn weg door de atmosfeer wordt verstrooid;
3. het door de wolken gereflecteerde zonlicht.
Daglicht is te karakteriseren door een kleurtemperatuur, waarvoor ongeveer de volgende waarden gelden. Het gemiddelde daglicht is: 6000 K; blauwe hemel: ca. 20000 K; bedekte hemel: ca. 6800 K; direct zonlicht: ca. 5500 K. Deze getallen gelden niet voor de schemertijden.