Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

cursus (kursus)

betekenis & definitie

[Lat., loop], m. (-sen),

1. leergang, een reeks van lessen die elkaar volgens een bepaald plan opvolgen en een afgesloten geheel vormen, in vakken van wetenschap of kunst: een in de algebra volgen; een schriftelijke volgen; (gew.) geven, college;
2. leerjaar: de 1973-74 begon met veertig leerlingen; de openen, sluiten;
3. inrichting waar een cursus gegeven wordt: hij gaat een jaar op de voor computeranalist;
4. een vorm van het Latijns en Grieks prozaritme (e).

(e) Bij de cursus komen tussen de twee laatste lettergepen van elke zin (of elk zinsdeel), die het woordaccent dragen, twee, drie of vier niet-geaccentueerde lettergrepen, b.v. comitétur honéstas (cursus planus), moderamine palpaverit (cursus tardus), circumstantias intuéri (cursus velox). De lengte van de lettergrepen doet niet ter zake, behalve bij de schrijvers, die tevens metrisch schrijven, zoals Symmachus (➝clausula). litt. L.Havet, La prose métrique de Symmaque et les origines métriques du cursus (1892); A.C. Clark, The cursus in mediaeval and vulgar Latin (1910); L.Laurand, Ce qu’on sait et ce qu’on ignore du cursus (2e dr. 1914); M.G.Nicolau, Les origines du cursus rythmique (1930); W.Beare, Latin verse and European song (1957).