Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-07-2019

cohesie (kohesie)

betekenis & definitie

[Lat. cohaerere, samenhangen], v., de eigenschap die de moleculen van een stof vertonen om samen te blijven.

(e) De cohesie is het gevolg van de werking van intermoleculaire krachten van de omringende deeltjes. Over de juiste aard van deze krachten bestaan verscheidene theorieën. Volgens de theorie van F. London worden de cohesiekrachten veroorzaakt door de onderlinge wisselwerking van de dipoolmomenten der moleculen. Bij lage temperatuur, als de moleculen een kleine kinetische energie hebben, zijn de cohesiekrachten groot genoeg om de moleculen rondom in evenwichtspositie te houden. De materie is dan in vaste toestand.

Laat men de temperatuur stijgen door energietoevoer, dan kunnen de moleculen de cohesiekrachten van hun buren overwinnen en vrij gaan bewegen. De vaste stof smelt. Het geheel van alle andere moleculen oefent echter nog steeds een kracht uit, naar binnen gericht, en die poogt te beletten dat moleculen door de randlaag naar buiten treden. De materie is dan in de vloeibare aggregaatstoestand. Wanneer een vloeistof wordt opgesloten in een vat dat groter is dan het vloeistofvolume, dan kunnen de meest energierijke deeltjes ontsnappen door de randlaag. Men zegt dat een gedeelte van de vloeistof verdampt.

Voert men nog meer energie toe, dan wordt de kinetische energie der moleculen zo groot dat zij de aantrekkingskracht van het geheel der andere deeltjes kunnen overwinnen. Alle moleculen gaan onafhankelijk bewegen. De materie gaat koken en gaat over naar de gasvormige toestand.