[Lat., helper], m. (-s, -en),
1. helper of plaatsvervanger van de bisschop in de Rooms-Katholieke Kerk soms met recht van opvolging (e);
2. kapelaan of hulppriester.
(e) Coadjutor is vooreerst een titulair bisschop, die door de paus aan een plaatselijke bisschop wordt toegevoegd om deze te helpen in het bestuur van het bisdom en/of in het uitoefenen van de bisschoppelijke wijdingsfuncties. Een coadjutor kan worden benoemd bij de bisschopszetel of bij de persoon van de bisschop; in dit laatste geval kan hij met recht van opvolging benoemd worden, zodat hij bij de dood of het aftreden van de bisschop onmiddellijk diens plaats inneemt; bezit hij geen recht van opvolging, dan wordt hij hulpbisschop (→auxiliaris) genoemd. Vervolgens kan ook aan een pastoor die blijvend zijn ambtsplichten niet (volledig) kan vervullen, een (vicarius-)coadjutor worden toegevoegd door de bisschop; zijn bevoegdheden zijn afhankelijk van wat in de benoemingsbrief wordt bepaald.
coagulantia [→Lat. coagulare, stollen], o. (mv.), stoffen die een bloedstollende werking hebben.
(e) Er bestaan slechts enkele middelen om in zowel de normale als de afwijkende →bloedstolling in te grijpen. Het zijn meestal specifieke bloedfactoren, die bij de betrokken patiënt in het bloed ontbreken, zoals bij hemofilie (bloederziekte). →bloedstelpende middelen.