Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 04-06-2019

Bol

betekenis & definitie

m. (-len),

1. (wiskunde) lichaam, begrensd door een gebogen oppervlak waarvan alle punten even ver verwijderd zijn van het middelpunt; ook het oppervlak alleen;
2. hemellichaam van die vorm, de aarde; vgl. aardbol;
3. voorwerp van min of meer zuiver ronde gedaante, bal; (natuurkunde) Maagdenburger halve bollen, twee luchtdicht op elkaar sluitende holle halve bollen, die men luchtledig kan maken; prop; synoniem voor kruisspoel; kluwen: een bol garen; (wapenkunde) rond schijfje in een wapen, doorgaans plat, maar in de Duitse wapens meestal geschaduwd en bolvormig; bal, bij verschillende werpspelen in gebruik, vooral de houten schijf bij het balspel in Zuid-Nederland (zie bollen);
4. (in bijzondere opvatting) de brede zijde van een hamer; kop of kroon van een nagelijzer; ronde platte kurk aan een schakelnet; ronde nap; rond brood, vooral van onderen plat, van boven bol, wittebrood (soms tegenover brood, roggebrood); warme bollen eten, ’s zaterdags warm brood eten; bollen blazen, op de horen blazen als teken dat de bollen gereed zijn; benaming voor allerlei rond gebak: zoute bollen, krentenbollen;
5. (plantkunde) bolvormig gezwollen, vlezig, onderaards plantedeel, gerokte bol, waarbij de delen elkaar geheel omgeven; geschubde bol, waarbij zij dit slechts voor een deel doen; toevalligebol–, aan de bovenaardse stengel, waar men gewoon is een bladknop of bloem aan te treffen; vooral bloembol, en vandaar de geheel bloemdragende bolplant: naar de bollen; korenbloem; vrucht of zaaddoos van sommige planten, m.n. papaver en vlas;
6. dik ondereind van een rijsbos (meestal pol); (houthandel) boomstam;
7. het min of meer ronde bovenste gedeelte van een hoed dat de schedel omsluit: een hoge, platte, ronde bol;
8. hoofd: zijn bol stoten; pijn in de bol hebben; een kind over zijn bol strijken; het zal hem de bol nog kosten; het ging er hol over bol, het liep er heel haastig en verward af; holderdebolder; iemand de bol wassen, hem duchtig de les lezen; (jagersterm) de bol van een haas, de kop; ook met betrekking tot de hersens: het schort hem in de bol, het is hem in zijn bol geslagen, hij is niet goed bij het hoofd; overdrijving: een flinke bol, een ferme kerel; in het bijzonder met betrekking tot verstandelijke vermogens: een schrandere, een hele bol, een knap, verstandig man, een knappe kop; een bol in het rekenen, iemand die erin uitmunt; zie bolletje;
9. kleine bank of plaats aan de zeekust, bij eb of op de benedenrivieren bij laag water, droog vallende: de Razende Bol bij Texel;
10. kleine krib aan een rivieroever;
11. verhoogde vloer in een glasfabriek, waarop de glasblazers lopen en waarin de vormen staan.

PLANTKUNDE.

De bouw van een bol is goed te zien aan een verticale doorsnede door een ui: men ziet hoe aan de voet een schijf van dicht weefsel (een zeer sterk verkorte stengel) van onderen de wortels en van boven de bolschubben draagt. Deze ‘bolrokken’ zijn bij de ui cirkelvormig, maar bij een lelie langwerpig en smal. De bolschubben bevatten reservevoedsel en water. In de bolschuboksels kunnen nieuwe bolletjes ontstaan. Dit gebeurt trouwens ook weleens in bovengrondse bladoksels (zie broedbol) bij sommige leliesoorten (zie Lilium), of in bloeiwijzen bij sommige uien (zie Allium). De bloembollencultuur berust op de omstandigheid dat men bloembollen (tulp enz.) zo goed kan bewaren en verzenden, en de rassen ‘zuiver’ kan houden bij vermenigvuldiging door okselbollen.

WISKUNDE.

Theodosios van Tripolis (1e eeuw v. C.) definieerde de bol als het oppervlak waarvan alle punten dezelfde afstand R (radius, straal) hebben tot een vast punt, het middelpunt. Eukleides definieerde de bol als volgt: de bol wordt beschreven door een halve cirkel, die gewenteld wordt om de bijbehorende middellijn. Elke vlakke doorsnede van een bol is een cirkel. Een vlak door het middelpunt snijdt de bol volgens een grote cirkel, elk ander vlak volgens een kleine cirkel. De kortste verbinding over het boloppervlak van twee punten op de bol is de verbindende grote cirkel.

De figuur, ontstaan door drie punten op het boloppervlak met de verbindende grote cirkels, heet boldriehoek. Een oud probleem is de vraag naar oppervlakte en inhoud van de bol. Eukleides gaf alleen de stelling, dat de inhouden van twee bollen zich verhouden als de derde macht van de stralen. De werkelijke berekening is te danken aan Archimedes (287—212 v. C.), wiens grafmonument, een bol met omgeschreven cilinder, aan zijn bewijsmethode herinnert. De oppervlakte van de bol bedraagt 4πR2, de inhoud van de bol (4/3)πR3.

Een ander oud probleem, dat in verschillende vormen sedert de oude Grieken optreedt, is het isoperimetrische probleem bij cirkel en bol. Voor de bol luidt het: van alle figuren met gelijke oppervlakte heeft de bol de grootste inhoud. Deze eigenschap is pas in de 19e eeuw bevredigend bewezen. Ook bestaat van de bol de zgn. onverbuigbaarheidseigenschap, die leert dat de bol zonder breuk of elastische deformatie niet verbuigbaar is. Deze eigenschap bestaat voor alle convexe lichamen; zo herneemt een opgeblazen varkensblaas, als men erop drukt en hem dan weer loslaat, steeds weer dezelfde vorm. Een andere eigenschap van de bol is, dat de afstand van twee evenwijdige raakvlakken constant is (nl. 2R).

De bol is niet het enige oppervlak, dat deze eigenschap heeft. Oppervlakken met deze eigenschap heten figuren van constante breedte.