Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2019

Aubergine

betekenis & definitie

[Fr.], v. (-s), of eierplant (Solanum melongena), een tot de familie van de Solanaceae behorende meerjarige plant, die oorspronkelijk afkomstig is uit Zuid-Azië.

Als cultuurgewas wordt de aubergine voor de vruchten gekweekt als eenjarige teelt. De teeltwijze lijkt sterk op die van de tomaat en de paprika. In warmere streken is teelt in de open grond mogelijk en daar wordt zij dan ook op grote schaal toegepast, in Europa vooral in Zuid-Frankrijk. In Ned. omstandigheden is alleen teelt onder glas mogelijk, al of niet verwarmd.

In Nederland (het Westland) werd de teelt van aubergines tot voor kort op bescheiden schaal toegepast; de produktie neemt recent toe en bedroeg in 1975 ca. 50 ha onder glas. Het produkt ondervindt grote belangstelling in West-Duitsland (Zuideuropese gastarbeiders). Ook in Nederland begint de aubergine meer belangstelling te trekken, en niet alleen als siervrucht. De hoofdcultuur is een vroege stookcultuur, aanvangend in jan.—febr. Er ontwikkelt zich een hoog, welig gewas met grote ovale, gelobde bladeren. De ei- of peervormige vruchten ontstaan in de bladoksels, zijn glimmend paars van kleur en worden 10—30 cm lang en 5-10 cm dik. De eerste vruchten kunnen worden geplukt in mei, de laatste in nov.

In België wordt de aubergine uiterst zelden gekweekt voor de handel, maar soms weleens uit liefhebberij .