Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2019

Arabische taal

betekenis & definitie

taal die behoort tot de zuidwestelijke groep der Semitische talen. In de 7e en 8e eeuw heeft zich gelijktijdig met de opkomst van de islam in Arabië en de door de Arabieren onderworpen gebieden een algemene Arabische schrijftaal ontwikkeld.

Deze werd geschreven met een Noordsemitisch alfabet en werd in de volgende eeuwen de klassieke voertaal voor de uiterst omvangrijke Arabische litteratuur. Vóór de islam bestonden er in Arabië een groot aantal stamgebonden dialecten.De noordelijke dialecten vormden een Noordarabische groep, welke vorm verwant is met het Ethiopisch. Het Zuidarabisch is bekend uit de Sabeïsche, Mineïsche en Himjaritische inscripties in Jemen, terwijl er aan de zuidkust van Arabië, in Mahra, en op het eiland Sokotra ook dialecten worden gesproken die in deze groep thuishoren. De voornaamste stoot tot het opkomen van een Noordarabische schrijftaal werd gegeven door de koran, die waarschijnlijk reeds tijdens Mohammeds leven gedeeltelijk op papier was gezet in het Mekkaanse of Hidjazische dialect, in het schrift dat de Mekkaanse kooplieden voor hun handelsdoeleinden gebruikten. De rijke Oudarabische poëzie was tot dan toe waarschijnlijk alleen mondeling overgeleverd, maar toen de godsdienstige behoeften van de islam en de administratieve behoeften van het nieuwe Arabische rijk een geschreven taal noodzakelijk maakten, werden allengs ook meer litteraire teksten opgetekend. Daardoor vonden vooral de lexicografische rijkdommen van de Arabische dialecten hun weg naar de schrijftaal, zodat deze een bijna door geen andere taal geëvenaarde woordenrijkdom kreeg. De omstandigheid dat het Arabische consonantenschrift allerlei dialectische verschillen kon verwaarlozen, maakte de dialecten makkelijk aanpasbaar voor de schrijftaal.

De sterke ontwikkeling van het medeklinkersysteem, kenmerkend voor de Semitische talen, is in het Arabisch het rijkst vertegenwoordigd. Er zijn vooral veel eigenaardige, onderling verschillende keel- en tongletters. Daartegenover worden functioneel slechts de klinkers a, i en oe onderscheiden. De grondbetekenis der lexicologische woorden, in tegenstelling tot de voornaamwoorden en de aanwijzende bijwoorden, hecht zich, zoals in alle Semitische talen, aan een geraamte van drie medeklinkers. De afgeleide betekenissen worden gerealiseerd door vocalen die vóór, tussen en achter de medeklinkers gevoegd worden en door een klein aantal consonantische vóór-, tussen- en achtervoegsels, b.v. van de stam k-t-b, schrijven, maakt men kátaba, hij heeft geschreven, náktoeboe, wij schrijven, kitāb, boek, móktab, school, enz. Het werkwoord onderscheidt de twee activiteitsaspecten van perfectum en imperfectum die ook voor het verschil tussen verleden en tegenwoordige (c.q. toekomende) tijd moeten dienen.

Andere tijdsnuances kunnen, maar hoeven niet, worden uitgedrukt door toevoeging van partikels en/of hulpwerkwoorden. In het imperfectum kan ook modaal onderscheid worden uitgedrukt.

Ook de gebiedende wijs hangt, zij het op een andere manier, samen met de vorming van het imperfectum. Het deelwoord en de onbepaalde wijs zijn nominale vormen. Het zelfstandig naamwoord dat bepaald kan worden door het onveranderlijk lidwoord al, onderscheidt het vrouwelijk van het mannelijk door de uitgang a. Evenals het werkwoord kent het zelfstandig naamwoord, naast het enkelvoud en meervoud, de tweevoudsvorm. De nominatief, genitief en accusatief worden onderscheiden door bepaalde uitgangen, die echter zeer kort zijn en uit nuances van korte klinkers bestaan die alleen in de context uitgesproken worden en wegvallen aan het eind van een spreekperiode, waar het betreffende woord zgn. in pausa staat. In de moderne dialecten zijn deze uitklinkende vocalen bijna overal verdwenen.

Het meervoud wordt veelal gevormd door de zgn. gebroken meervouden, d.w.z. door gebruik te maken van het reeds genoemde principe van de klinkervariatie in het medeklinkersgeraamte; zo luidt het meervoud van kitāb (boek): koetoeb. Daarnaast wordt het meervoud gevormd door aangehangen uitgangen, het zgn. gezonde meervoud, die ook voor het tweevoud gebruikt wordt.

Door een rijke verscheidenheid van partikels en voegwoorden bezit de Arabische taal de middelen tot een scherpe en heldere periode-opbouw van de zinnen, waardoor het zich beter dan enige andere Semitische taal leent voor wetenschappelijke formulering. De Arabische geleerden hebben reeds vroeg diepgaande grammaticale studies van het Arabisch gemaakt. De door oriëntalisten samengestelde Arabische grammatica’s berusten grotendeels nog op het werk van deze Oudarabische geleerden. Het klassiek Arabisch is, weliswaar met enige wijzigingen vooral op het gebied van de woordenschat, nog altijd de schrijftaal in de Arabische wereld en wordt als zodanig op de scholen onderwezen. Als omgangstaal fungeren echter van land tot land en zelfs van streek tot streek onderling en van de schrijftaal verschillende spreektalen. Deze spreektalen of dialecten zijn niet allemaal rechtstreeks op het klassiek Arabisch terug te voeren.

Men onderscheidt de volgende groepen: Egyptisch, Irakees, Libanees, Syrisch, Maghrebijns of Noordafrikaans, Peninsulair (van het Arabisch schiereiland) en Subsaharaans Arabisch. Geen van deze dialecten heeft zich tot een schrijftaal ontwikkeld, hoewel er m.n. in Egypte en Libanon wel aanzetten toe zijn geweest. Ook in Malta wordt een modern Arabisch dialect gesproken, dat als enige een Latijns schrift gebruikt voor de schrijftaal. [prof.dr.J. H.Hospers en drs.F.Leemhuis]

LITT. Grammatica’s: W.A.Wright, A grammar of the Arabic language (3e dr. 1896—98); H.Rekkendorf, Arabische Syntax (1921); C.Brockelmann, Arabische Grammatik (12e dr. 1948); M.Gaudefroy-Demombynes en R.Blachère, Grammaire de l’Arabe classique (3e dr. 1962); E.Harder, Arabische Sprachlehre (bewerkt door A.Schimmel, 1968); W.Fischer, Grammatik des klassischen Arabisch (1972). Woordenboeken: G.W.Freytag, Lexicon Arabico-Latinum (1830-37); R.Dozy, Supplément aux dictionnaires arabes (1877-81, herdr. 1967); I.A.Elias, Modern dictionary English-Arabic and Arabic-English (1921—22); E.Fagnan, Additions aux dictionnaires arabes (1923); H.Wehr, Arabisches Wörterbuch für die Schriftsprache der Gegenwart (1952); R.Blachère e.a., Dictionnaire Arabe-Fran?ais-Anglais (dl. I 1963 vlg.); G. Schregle e.a., Deutsch-Arabisches Wörterbuch (1963 vlg.); G.Krahl, Deutsch-Arabisches Wörterbuch (1964).