Wat is de betekenis van tweevoud?

2024-10-13
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-10-13
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

tweevoud

tweevoud - Zelfstandignaamwoord 1. een veelvoud van twee Ik wil dit graag in tweevoud hebben. 2. een grammaticale vorm die weergeeft dat er twee zelfstandigheden bedoeld worden Het tweevoud komt nog maar weinig voor. tweevoud - Bijvo...

2024-10-13
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

tweevoud

tweevoud - zelfstandig naamwoord uitspraak: twee-voud 1. tweemaal zo veel van iets ♢ u moet deze aanvraag in tweevoud inleveren 2. getal dat door twee gedeeld kan worden ♢ veertien is het tweevo...

2024-10-13
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

tweevoud

dubbeltal, getal deelbaar deur twee.

2024-10-13
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Tweevoud

s.n., twafâld (it).

2024-10-13
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-10-13
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tweevoud

I. zn. o. (-en), 1. het dubbele: het tweevoud van 6 is 12; — in tweevoud, in duplo, in twee exemplaren; 2. getal deelbaar door twee. II. bw., tweevoudig.

2024-10-13
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

tweevoud

o. tweevouden (dubbel): zes is het tweevoud van drie.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-10-13
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

tweevoud

('twe:) o. (-en) iets dat twee keer zo groot is als iets anders nl. 1. dubbel: het van 3 is 6. 2. getal deelbaar door twee: zes en vier zijn -en.