Tweevoud
I. zn. o. (-en), 1. het dubbele: het tweevoud van 6 is 12; — in tweevoud, in duplo, in twee exemplaren; 2. getal deelbaar door twee. II. bw., tweevoudig.
Van Dale Uitgevers (1950)
I. zn. o. (-en), 1. het dubbele: het tweevoud van 6 is 12; — in tweevoud, in duplo, in twee exemplaren; 2. getal deelbaar door twee. II. bw., tweevoudig.
Wiktionary (2019)
tweevoud - Zelfstandignaamwoord 1. een veelvoud van twee ♢ Ik wil dit graag in tweevoud hebben. 2. een grammaticale vorm die weergeeft dat er twee zelfstandigheden bedoeld worden ♢ Het tweevoud komt nog maar weinig voor. tweevoud - Bijvo...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Muiswerk Educatief (2017)
tweevoud - zelfstandig naamwoord uitspraak: twee-voud 1. tweemaal zo veel van iets ♢ u moet deze aanvraag in tweevoud inleveren 2. getal dat door twee gedeeld kan worden ♢ veertien is het tweevo...
Jozef Verschueren (1930)
('twe:) o. (-en) iets dat twee keer zo groot is als iets anders nl. 1. dubbel: het van 3 is 6. 2. getal deelbaar door twee: zes en vier zijn -en.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
o. (-en), 1. het dubbele: het tweevoud van 6 is 12; in tweevoud, in duplo, in twee exemplaren; 2. getal deelbaar door twee.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: