Wat is de betekenis van tweevoud?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tweevoud

I. zn. o. (-en), 1. het dubbele: het tweevoud van 6 is 12; — in tweevoud, in duplo, in twee exemplaren; 2. getal deelbaar door twee. II. bw., tweevoudig.

2025-07-16
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

tweevoud

tweevoud - Zelfstandignaamwoord 1. een veelvoud van twee Ik wil dit graag in tweevoud hebben. 2. een grammaticale vorm die weergeeft dat er twee zelfstandigheden bedoeld worden Het tweevoud komt nog maar weinig voor. tweevoud - Bijvo...

2025-07-16
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

tweevoud

tweevoud - zelfstandig naamwoord uitspraak: twee-voud 1. tweemaal zo veel van iets ♢ u moet deze aanvraag in tweevoud inleveren 2. getal dat door twee gedeeld kan worden ♢ veertien is het tweevo...

2025-07-16
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

tweevoud

dubbeltal, getal deelbaar deur twee.

2025-07-16
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Tweevoud

s.n., twafâld (it).

2025-07-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

tweevoud

o. tweevouden (dubbel): zes is het tweevoud van drie.

2025-07-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

tweevoud

('twe:) o. (-en) iets dat twee keer zo groot is als iets anders nl. 1. dubbel: het van 3 is 6. 2. getal deelbaar door twee: zes en vier zijn -en.

2025-07-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Tweevoud

o. (-en), 1. het dubbele: het tweevoud van 6 is 12; in tweevoud, in duplo, in twee exemplaren; 2. getal deelbaar door twee.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Tweevoud

Tweevoud - o (-en), dubbel: het tweevoud van 6 is 12 ; getal deelbaar door 2.