Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-12-2018

abstracte kunst

betekenis & definitie

abstracte kunst, een stroming in de beeldende kunst, ontstaan in de schilderkunst omstreeks 1910, die weinig of geen relatie heeft met natuurlijke verschijningsvormen, maar zich uitdrukt in vormen, vlakken, lijnen en kleuren, waarvoor in de zichtbare werkelijkheid geen voorbeeld is gegeven.

De voorstelling wordt geheel gecreëerd door de kunstenaar, is een verbeelding van zijn ideeën. Andere benamingen voor abstracte kunst zijn: non-figuratieve en non-objectieve kunst. In de jaren rond de Eerste Wereldoorlog werd naast elkaar bij groepen kunstenaars in Frankrijk, Duitsland, Rusland, Zwitserland en Nederland de abstracte kunst in theorie en praktijk ontwikkeld. In Frankrijk was al sinds het midden van de 19e eeuw het besef ontstaan dat de expressiviteit van het kunstwerk wordt bepaald door vorm en kleur en niet afhankelijk is van het onderwerp. Voortbouwend op het kubisme kwamen R.Delaunay, F.Kupka en F.Picabia tot abstracte voorstellingen met sterke kleurwerking. In Duitsland maakte de Russische schilder V.Kandinsky tussen 1910-14 zijn eerste abstracte schilderijen in de series Improvisaties en Composities. In 1912 verscheen zijn invloedrijke studie over de moderne kunst Über das Geistige in der Kunst. Zijn medeleden van de groep Der Blaue Reiter, de dierenschilder F.Marc en de Zwitser P.Klee kwamen hierna, mede beïnvloed door Delauny’s kleurtheorieën, tot abstracte werken. In Rusland en Nederland ontstond een andere vorm van abstracte kunst, die niet expressionistisch was, maar koeler en geometrisch van vorm. Men spreekt hier wel van absolute kunst.

Voor het ontstaan van de abstracte kunst in Rusland zijn vooral K.S.Malevitsj en V.J.Tatlin van belang geweest. Malevitsj noemde de geometrisch abstracte kunst die hij beoefende (vnl. vierkanten in vlakken) suprematisme. De abstracte constructies van Tatlin leidden tot het constructivisme, dat o.m. de beeldhouwers A. Pevsner en N.Gabo voortbracht. Met H. Arp en C. Brancusi zijn zij de grondleggers van de abstracte beeldhouwkunst. De Stijlgroep, o.m. bestaande uit de schilders P.Mondriaan, T.van Doesburg, B.van der Leek en de Belgische beeldhouwer G.Vantongerloo ontwikkelde de abstracte kunst in Nederland. Neoplasticisme is de benaming voor hun volstrekt abstracte vormgeving, waarin Mondriaan al omstreeks 1915 kwam tot schilderijen bestaande uit een ordening van horizontale en verticale lijnen. Met Kandinsky en Malevitsj behoort hij tot de hoofdfiguren van het ontstaan van de abstracte schilderkunst. In de Stijlgroep en het Bauhaus in Duitsland werd ook op het gebied van kunstnijverheid en architectuur volgens geometrisch-abstracte principes gewerkt. Eenmaal ontwikkeld werd de abstracte vormgeving in vele stromingen toegepast (o.m. futurisme en surrealisme).

In de VS beleefde de abstracte schilderkunst al vroeg een bloeitijd met de groep American Abstract Artists die na de Tweede Wereldoorlog uiteenviel nadat het abstract expressionisme en de action painting waren doorgebroken, met J.Pollock en W.de Kooning als belangrijkste exponenten.

In Europa werd na 1945 de abstracte stroming voortgezet, scheen omstreeks 1955 te verflauwen om, door het ontstaan van nieuwe vertakkingen, na 1965 sterk op de voorgrond te treden. Belangrijke kunstenaars zijn o.m. S.Poliakoff, R.Bissière, H. Hartung, V.Vasarely, A.Manessier, N.de Staël.

In Nederland traden vooral G.Benner, D.B.Nanninga en Corneille op de voorgrond.

Na 1945 kreeg in België de abstracte kunst een nieuwe impuls in de groep Jonge Belgische Schilderkunst met o.a. L.van Lint, L.Peire, M.Mendelson, J.Cox. Afb.p.121,124.

LITT. H.L.C.Jaffé, De Stijl (1956); M.Brion, Art abstrait (1965); M.Seuphor, Abstracte schilderkunst (1965); G.H.Hamilton, Painting and sculpture in Europe 1880-1940 (1967); A.C.Ritchie, Abstract painting and sculpture in America (1970); W.Haftmann, Schilderkunst in de twintigste eeuw (1973).