aal'bes, v./m. (-sen), de vrucht van de aalbesstruik, ook alleen bes genoemd (in België ook: trosbes). zie Ribes.
Men onderscheidt rode, witte en zwarte aalbessen. De rode en witte aalbessen zijn afkomstig van Ribes sylvestre, R. petraeum enR. sativum, de zwarte aalbes (in België: cassis) vanR. nigrum (»-Ribes). De teelt van witte aalbessen is van weinig betekenis meer. Ook de teelt van zwarte bessen is in Nederland vrijwel geheel verdwenen; te grote nachtvorstgevoeligheid van dit gewas, waardoor wisselvallige en vaak lage opbrengsten verkregen werden, maakt de commerciële teelt niet meer lonend. De conservenfabrieken voorzien zich vanuit Polen, Tsjechoslowakije en Engeland. In Nederland is de produktie van rode aalbes eveneens sterk ingekrompen en beslaat ca. 300 ha. De belangrijkste bestemming (60 %) is de verwerking tot bessensap en -pulp voor de jambereiding. Het overige deel wordt verkocht voor binnenlandse verse consumptie. De teelt van aalbes is zeer arbeidsintensief. De vermenigvuldiging van aalbes heeft plaats langs vegetatieve weg, d.m.v. stekken (>vegetatieve vermeerdering). Na 2-3 jaar heeft men een leverbare struik. De gemiddelde opbrengst bedraagt 10000 kg per ha; van zwarte aalbes slechts 6500 kg. In België teelt men de rode aalbes in de streek van Borgloon en rond Hoogstraten, de zwarte vooral bij Hoogstraten en Glabbeek.