Japan; 2-3 m.
Struik met zeer dunne geheel kale bruine twijgen en bruine kale knoppen. Bladeren met 2 tamelijk grote gezaagde steunblaadjes, in het voorjaar eerst bruin-rood getint. Blaadjes meestal 7-9, zeer zelden 11, lang-eivormig, 3-7 cm lang, het topblaadje meestal iets langer, het laagst geplaatste paar blaadjes vaak breed-ovaal en dan hoogstens 5 cm lang, top spits of soms stomp, rand meestal alleen boven het midden gezaagd, bovenzijde kaal, heldergroen, onderzijde spaarzaam behaard, soms bijna kaal. Bloeit in Mei in kleine tuilen met grote dekschubben; 2 stijlen;
vruchten min of meer peervormig, 6-8 mm in diameter, oranje-rood.