W.-China; 5 m.
Synoniem: Pírus mesogéa CARDOT.
Meestal struikvormig opgroeiend, met dunne geheel kale twijgen en knoppen. Bladeren met 6-8 paar blaadjes, inclusief de bladsteel tot 17 cm lang;
blaadjes elliptisch, 2-3,5 cm lang, met stompe of puntig toelopende top en afgeronde bladvoet, bij de bladvoet gaaf, overigens voor ⅔ gezaagd, vaak met grootste breedte boven het midden, geheel kaal, alleen zeer jong de bladspil en onderzijde der bladeren iets behaard en blauw-groen getint. Bloemen 5-6 mm in diameter in weinigbloemige tuilen; kroonbladen rond-eivormig; kelkbladen aan de top iets behaard;
meeldraden zo lang als kroonbladen; 4-5 aan de voet behaarde stijlen. Vruchten 6-8 mm in diameter, lichtrose of witachtig, gestippeld.