Himalaya; 7 m.
Synoniem: S.nepalénsis HORT., Pírus cuspidáta BERT..
Deze soort is bij ons niet winterhard; zij komt dan ook zelden voor; wat op de kwekerijen veelal onder deze naam voorkomt is S.ária var. decaisneána REHD..
Alleen op zeer gunstige standplaats, tegen N.- en N.W.-winden beschut, kan deze soort tot een kleine boom opgroeien, uiterlijk gelijkend op de veel sterker groeiende S.a. var. magnífica; bladeren en pas ontloken twijgen zijn echter intensiever wit getint, de eerste tot 20 cm lang, elliptisch, met spitse top en bladvoet, rand ongelijk-, soms dubbel gezaagd, met min of meer stompe tanden, bij het uitlopen aan beide zijden witviltig, later bovenzijde glanzend metaalachtig groen, kaal, of langs de nerven zeer spaarzaam behaard, 7-12 paar zijnerven.
Bloeit in Juni in tot 10 cm brede, viltig behaarde tuilen; bloemen onaanzienlijk, crème-wit; vrucht tot 18 mm in diameter, bijna rond, meestal 5-zadig, rood.
