Europa, Kaukasus; indien klimmend 4-6 m.
De iepbladige Rúbus wordt een zeer brede struik met sterk afstaande, in bogen overhangende twijgen;
deze zijn scherp gekant en gegroefd, jong zijnde aan de top sterharig en iets berijpt. Bladeren 3-5-tallig, aan spaarzaam kort gestekelde bladstelen, blaadjes kort gesteeld, 3-7 cm lang, eivormig, topblaadje meestal breed-eivormig, soms omgekeerdeivormig met plotseling toegespitste top, rand scherp gezaagd, bovenzijde glanzend donkergroen, kaal, onderzijde blijvend witviltig. Bloeit in Juni, soms later, met rose of rose-rode bloemen in pyramidale, opstaande trossen; deze zijn kort gestekeld en iets sterharig; kroonbladen eivormig; kelkbladen teruggeslagen; vrucht glanzend zwart, de vruchtjes zelden een aaneengesloten schijnbes vormend.
Voor grote parken voldoen enkele vrijstaande exemplaren zeer goed; de twijgen raken spoedig de grond en wortelen aan de top. Ook als klimstruik tegen oude bomen, loofgangen en muren kan hij worden aanbevolen; het is een opvallende struik met zijn lederachtige donkergroene bladeren en rijke bloei van rose bloemen, die evenwel bij het verbloeien naar wit verkleuren.
R.u. var. variegátus REHD., synoniem: R.fruticósus L. var. variegáta LOUD., groeit zeer langzaam en heeft kleinere, geel-wit gerande en gevlekte bladeren.
R.u. var. bellidiflórus Voss, synoniem: R.bellidiflónis K. KOCH, R.fruticósus L. var., róseo-pléno LOUD., wijkt van de soort af doordat de bladeren aan de bovenzijde zeer spaarzaam behaard zijn, de onderzijde meer grijsviltig behaard. Evenals bij de soort zijn de jonge twijgen aan de top sterharig en iets berijpt.
Bloemen rosé, half gevuld, in dicht behaarde en gestekelde, opstaande trossen, bij het uitbloeien naar wit verkleurend.