KI.-Azië, Syrië; 10 m.
Bladeren 5-10 soms tot 12 cm lang, onderzijde lichtgroen, kaal, met meestal afgeronde blad voet en puntig toelopende top, de grootste breedte vaak boven het midden, rand scherp getand, 10-12 paar zijnerven; bladstelen 5-15 mm lang, kaal.
Vruchten bijna rond, met afgeplatte top, voor meer dan de helft omsloten door een dikke, dichtbeschubde kuip.
De libanon-eik vormt bij ons meestal een opgaand groeiende, dicht vertakte struik en heeft, evenals Q. castaneaefólia, Q. acutíssima en Q. variábilis uit deze groep, geen gelobde, doch lancetvormige, getande bladeren. Van de hierboven genoemde soorten is Q. líbani goed te onderscheiden door de geheel kale, kantige twijgen, de kleine, lang gewimperde bladknoppen en de smal-lancetvormige bladeren die enigszins blauwachtig-groen gekleurd zijn en ook aan de onderzijde geheel kaal.