Florida, Mexico, Texas; 30 m.
Jonge twijgen enigszins bruin aangelopen, eerst behaard, later kaal; bladknoppen eivormig, lichtbruin. Bladeren 10-18 cm lang, bovenzijde glanzend donkergroen, kaal, onderzijde grijsviltig kort behaard, later kaal wordend en met enkele langere haren bezet, min of meer omgekeerd-eivormig, bochtig gelobd, de lobben stomp-puntig toelopend; bladsteel 8-20 mm lang, behaard.
♂ katjes tot 15 cm lang, dicht behaard, ♀ katjes bijna zittend, alleenstaand of soms in paren. Vruchten tot ruim 2 cm lang, stomp-kogelvormig, ongeveer geheel omsloten door een dunne, behaarde kuip.
Deze soort is zeer gemakkelijk kenbaar aan de typische bladvorm; boven het midden met twee grote, overstaande lobben, naar de bladsteel minder diep gelobd en wigvormig toelopend. Jonge planten zijn vorstgevoelig, doch op oudere leeftijd is deze soort ook bij ons winterhard en vormt een kleine boom met een min of meer ronde kroon.