Bomen of struiken met enkelvoudige, verspreid staande, zomer- of zomer- en wintergroene bladeren; deze zijn zeer verschillend gevormd, meestal veerspletig of veerlobbig, doch ook gezaagd, getand of gaafrandig. De ♂ bloemen in slanke, hangende, geelgroene katjes en zeer vele bijeen; de 2 bloemen met weinige bijeen, door een napje omgeven. Vruchten ovaal of ongeveer rond, het eerste of het tweede jaar rijp wordend; vruchtkuip of napje houtig, dakpansgewijze of ringvormig geschubd, de schubben aanliggend of afstaand.
Het geslacht Quércus is zeer belangrijk; de ruim 200 bekende soorten zijn over bijna de gehele aarde verspreid. Hieronder zijn echter zeer vele tropische en sub-tropische soorten, welke bij ons zeer zelden, soms echter in koude kassen, voorkomen. De gebruikswaarde van de hier inheemse of winterharde soorten is zó uiteenlopend, dat deze afzonderlijk bij de beschrijving der soorten wordt vermeld.
De meeste soorten worden uit zaad gekweekt; is dit niet aanwezig of moeilijk te krijgen, dan kan men deze, evenals de verschillende variëteiten, enten op Quércus róbur. Als enthout neemt men kort gelede, 1- of hoogstens 2-jarige twijgen; afzuigen wordt ook wel toegepast, daar in een kwekerij meestal moerplanten aanwezig zijn, doch enten geeft meer zekerheid en men verkrijgt bovendien vlugger meer exemplaren. Ook de groenblijvende soorten worden met succes door enten vermeerderd. Zie verder onder de beschrijving der soorten.
Voor een goede determinatie zijn de verschillende soorten in groepen verenigd.