Dwergeik O. N.-Amerika; 2-5 m.
Synoniem: Q. banistéri MICHX. .
Gewoonlijk struikvormig groeiend en zelden hoger wordend dan 2-3 m. Jonge twijgen dicht behaard, lichtgrijs; knoppen eirond, bruin en behaard; bladeren gemiddeld 6-10 cm lang, bovenzijde enigszins glanzend donkergroen, onderzijde grijs dichtviltig behaard, omgekeerd eivormig met aan beide zijden meestal 1-2, hoogstens 3, brede, genaaide lobben, overigens gaafrandig. Vruchten zeer kort gesteeld, het napje voor de helft de vrucht omsluitend.