Amerikaanse eik O. N.-Amerika; 30-45 m.
Synoniem: Q. rúbra DUROI non L..
Hoewel de amerikaanse eik, evenals de zomereik, bij ons zelden in grote bestanden voorkomt, wordt hij toch zeer veel als laan- of parkboom aangeplant en is het op onze zandgronden een vrij veel voorkomende boom, met gladde, grijze schors en een brede open kroon. Ook voor onderbeplanting wordt hij, vooral veel in naaldhoutbossen, aangeplant, soms ook aaneengesloten, voor het snijden van de in de herfst verkleurende bladeren. Evenals bij de zomereik vindt men onder de zaailingen verschillende afwijkingen binnen de soort, die onderling verschillen in grootte en kleur der bladeren. Vooral is dit op te merken wanneer men in het voorjaar een beplanting van deze soort waarneemt; men ziet dan exemplaren waarvan de jonge bladeren bruin-rood getint zijn en andere, welke geel-groen gekleurd zijn. De Amerikaanse eik groeit aanvankelijk sneller dan de zomereik; hij vormt een kaarsrechte stam met een gladde, grijze schors, terwijl de hoofdtakken bijna horizontaal afstaan. Vooral op de goede zandgronden groeit hij zeer goed, ook nog op vrij hoge gronden, doch minder op veenachtige of leemhoudende grond. Bladeren bovenzijde donkergroen, onderzijde lichtgroen, met baarden in de nerfoksels, veerlobbig, met 4-6 paar puntige, soms tot op de helft van het blad ingesneden lobben; vruchten ongesteeld, bijna rond; napje schotelvormig, de vrucht alleen aan de voet omsluitend. Vermeerdering door zaad; de variëteiten door enten op Q. palústris.
Q. b. var. aúrea SCHWER. heeft in het voorjaar goudgele of bronskleurig getinte bladeren, welke evenwel in de zomer tot lichtgroen verkleuren.
Q. b. var. magnífica GARL. is zeer waarschijnlijk de variëteit die op onze kwekerijen bekend is als Q. rúbra var. albértii; het lijkt mij een bastaard te zijn van Q. boreális X Q. marilándica. Bladeren gewoonlijk veel groter en steviger dan die van de soort, soms tot 30 à 35 cm lang, bovenzijde glanzend donkergroen, soms een weinig bruin getint, onderzijde met bruin gekleurde nerven, oksels sterk met haren bezet en met brede, een weinig afgeknotte, lobben.