Japanse vleugelnoot Japan; 20-25 m.
Syn.: P. japónica DIPP..
Een krachtig groeiende soort, welke voor beplanting van grote tuinen en parken zeer aanbevelenswaardig is. In Japan wordt deze boom om zijn houtwaarde gekweekt; het hout heeft daar zeer veel waarde; bij een hoogte van 20 m is de omtrek van de stam ongeveer 3 m. Jonge bomen groeien eerst pyramidaal, later staan de takken meer horizontaal, zodat een brede en tevens dichte kroon wordt gevormd. In ons land komen nog slechts betrekkelijk kleine exemplaren voor.
Jonge twijgen olijfgroen, later enigszins bruin met vele kleine lenticellen; knoppen omgeven door gladde bladschubben, donkerbruin en na het afvallen der bladschubben witviltig. Bladsteel en spil enigszins behaard, later kaal; bladeren aan sterk groeiende bomen tot 50 cm lang, bovenzijde donkergroen, onderzijde grijs-groen, zwak behaard; blaadjes 8-24, gewoonlijk 14-24, 8-15 cm lang en 2,5-4 cm breed, lancetvormig, fijn gezaagd.
Onder de naam P. rhoifólia komen exemplaren voor, waarvan bladsteel en spil bruinrood gekleurd zijn; deze zijn ook sterker behaard, vooral in de oksels der nerven; op onze kwekerijen komt deze voor als P. sorbifólia; een betere naam zou zijn P. rhoifólia var. sorbifólia.