Siberië, Turkestan, Mongolië; 30 m.
Synoniem: P. balsamífera var. suavéolens LOUD..
Meer opgaand groeiende boom met eerst geel-grijze, geheel ronde, zwak behaarde twijgen en kleine, puntige, kleverige knoppen; twijgen in de winter glanzend licht-bruin; knoppen bruin; bladeren 7-10 cm lang, 4,5-6,5 cm breed, bovenzijde donker-groen, onderzijde witachtig, geheel kaal, stevig, meestal breed-eivormig of breed-elliptisch, met kort toegespitste top en afgeronde of breed-wigvormig toelopende bladvoet, bladrand gewimperd, fijn gezaagd, naar de top gaaf; bladsteel 2,5-5 cm lang. ♂ katjes 4,5 cm lang, ♀ katjes 6-8 cm, vruchtkatjes 10—13 cm lang; 3-kleppige, zeer kort gesteelde doosvrucht.
P. s. var. purdómii REHD., zeer waarschijnlijk in China inheems, wijkt van de soort af door tot 15 cm lange bladeren, met lang toegespitste top, zwak hartvormige bladvoet en grover gezaagde bladrand; doosvrucht 2-kleppig.
