M. N.-Amerika, Texas, Wyoming, N. Mexico; 1,5 m.
Synoniem: P.tórreyi MAXIM., Spiraéa monogýna TORR..
Bij ons zeer zelden voorkomend, laagblijvend, doch breed uitgroeiend struikje met grijs-bruine, meer afstaande en iets overhangende takken en rood-bruine, dichtbehaarde, doch spoedig kaal wordende jonge twijgen. Bladeren kort gesteeld, tot 3,5 cm lang, even breed of iets breder, breed-eivormig, 3-5-lobbig, indien 5-lobbig, dan laagst geplaatste lobben zeer zwak ontwikkeld, lobben stomp of bijna afgerond, bovenzijde donkergroen, spaarzaam behaard, soms kaal, onderzijde iets lichter en blijvend grijs behaard. Bloemen tot 1 cm in diameter, wit of iets rose getint, in kleine, zeer dicht bijeenstaande, half kogelvormige tuilen aan het einde der takken, aan korte zijtwijgen; kelk en bloemsteel spaarzaam sterharig;
vruchten meestal 2 bijeen, zelden 1, spaarzaam sterharig, iets bruin-groen getint.
