Tasmanië; 20-30 cm.
Meer breed uitgroeiende of kruipende struik met groene, spaarzaam behaarde twijgen. Bladeren zeer kort gesteeld, 4-8 mm lang, elliptisch, met scherp gepunte top en gave of zeer spaarzaam getande rand, bovenzijde donkergroen, kaal, onderzijde lichtgroen, eerst spaarzaam behaard, later kaal. Bloemen alleenstaande, zeer kort gesteeld, met tamelijk grote kelk;
bloemkroon 3-4 mm in diameter, meeldraden korter dan vruchtbeginsel, stijl iets korter dan bloemkroon; vruchten met vlezig vergroeide kelk, 12 mm in diameter, rose-rood. Deze soort verlangt een zeer beschutte standplaats, liefst half-schaduw.