Gepubliceerd op 15-03-2019

Córnus L

betekenis & definitie

Kornoelje Struiken, soms kleine bomen, met meestal overstaande, soms verspreid staande, enkelvoudige, gaafrandige bladeren, met 3-7, zelden 8 of 9 paar boogvormig naar de top toelopende zijnerven. Bloem en 2-slachtig, 4-tallig, zeer klein met onduidelijk getande kelk, in eindstandige hoofdjes, schermen of tuilen, welke soms door schutbladen omgeven zijn. Vrucht bes vormige steenvrucht. Ongeveer 40 soorten zijn van dit geslacht bekend, waarvan de meeste ook bij ons winterhard zijn; zij worden dan ook voor velerlei doeleinden gebruikt.

Enkele soorten, vooral die waarvan de bloemhoofdjes door schutbladen omgeven zijn, zoals C.mas, C.flórida, C.koúsa en andere zijn kleine, fraai bloeiende bomen, doch ook de struikvormig groeiende soorten, zoals C.oblíqua en anderen kan men gerust onder de mooi bloeiende houtgewassen rangschikken, terwijl andere soorten weer uitmunten door mooie bladeren, soms met zeer mooie herfstkleur. Ook in de winter zijn de twijgen bij sommige soorten zeer opvallend, van glanzend geel-groen, in allerlei tinten rood tot bijna zwart gekleurd, men zie hiervoor bij de beschrijving.

Men kweekt Córnus van zaad, soms van winterstek of door afleggen; afleggers wortelen gewoonlijk pas voldoende in het tweede jaar.

I. Bloemen wit in schermen of tuilen, zonder schutbladen . . . . Sectie Thelycránia II. Bloemen geel, vóór de bladontwikkeling, in eindstandige schermen omgeven door schutblaadjes . . . . Sectie Macrocárpium III. Bloemen nà de bladontwikkeling met grote witte of rose schutbladen; vruchten vergroeid tot één grote vlezige vrucht . . . . Sectie Benthámia IV. Bloemen als bij III; vruchten in dichte trossen, elk afzonderlijk . . . . Sectie Benthamídia

< >