Ontario, Michigan, Texas; 25-30 m.
Syn.: C. microcárpa NUTT., Hicória microcárpa BRIT., H. glábra var. microcárpa TREL..
Jonge bomen gelijken in groeiwijze en bladvorm zeer veel op voorgaande soort en worden dan soms ook wel met deze verwisseld; in tegenstelling met C. glábra SWEET heeft deze soort bijna altijd 7 blaadjes, die bij het ontluiken minder bruin zijn getint. Bij oudere bomen is naar verhouding de kroon zeer klein en gedrongen, de takken meer opgaand groeiend, terwijl de schors in lange schubben afbladert.
Twijgen dun, spoedig kaal wordend, glanzend bruinrood; eindknop 7-10 mm lang met gele behaarde schubben, eivormig. Bladsteel 6-12 cm lang, evenals de blad spil kaal, bruinrood getint; bladeren meestal met 4, zelden met 5 blaadjes; deze 8-15 cm lang, bovenzijde glanzend heldergroen, kaal, onderzijde eerst zeer spaarzaam behaard, later kaal en lichtgroen, lang-eivormig of omgekeerd lang-eivormig, met spits toelopende top en afgeronde of wigvormig toelopende bladvoet; bladrand fijn gezaagd.
♂ bloemen aan 15-18 cm lange, behaarde stelen; vrucht 2-3 cm lang, ei-rond, met gele schubben; noot zeer verschillend van vorm, boven het midden kantig en meestal spits toelopend.
