O. N.-Amerika; 6-8 m.
Synoniem: Pávia rúbra POIR..
Deze soort vormt een hoge struik of kleine boom met afstaande, soms een weinig hangende twijgen, een losse kroon vormend. Jonge twijgen en takken slap, geel-bruin met iets lichter gekleurde lenticellen.
Knoppen bijna dezelfde kleur als de twijgen. Bladeren met 5 blaadjes, 8-15 cm lang, bovenzijde frisgroen, iets glanzend, onderzijde lichtgroen en spaarzaam behaard, ei-lancetvormig, top toegespitst of puntig toelopend, bladrand fijn dubbel gezaagd.
Bloemen helderrood, meeldraden meestal 8, evenlang als, of iets korter dan de kroonbladen;
vruchten omgekeerd-eivormig en ongestekeld.
A. p. var. húmilis MOUILLEF., Synoniem: A.p. var. nána DIPP., vormt een zeer gedrongen groeiende struik. Blaadjes kort gesteeld, bovenzijde glanzend donkergroen, kaal, onderzijde blauw-groen, eerst zacht behaard, langs de nerven blijvend behaard. A. p. var. atrosanguínea KIRCHN., hoger groeiende dan voorgaande variëteit, bloemen donkerrood.