Japanse paardenkastanje Japan; 25-30 m.
Een bij ons nog zelden voorkomende soort, welke in groeiwijze en bladvorm het meest de gewone paardenkastanje benadert, terwijl de bloemen een maand later verschijnen, veel kleiner zijn, doch in langere pluimvormige trossen.
Jonge twijgen min of meer viltig behaard; knoppen bruin, weinig kleverig; bladeren zeer groot, bovenzijde frisgroen en kaal, onderzijde vooral langs de nerven zeer lang behaard blijvend, 5-7 blaadjes, deze omgekeerd eivormig met kort toegespitste top, bladrand ongelijk dubbel gezaagd. Bloeit in Juni met kleine, crème-witte bloemen met rode vlekken in lange, opstaande trossen. Vruchten tolvormig, 4-5 cm lang.
Kan door oculeren vermeerderd worden op A. hippocástanum, liefst dicht bij de grond.