Bladeren bovenzijde dof donkergroen, onderzijde iets glanzend lichtgroen, 5-7-lobbig en deze bijna tot de bladvoet gedeeld, lobben elliptisch, in het midden het breedst, top zeer langtoegespitst, naar de bladvoet smal toelopend; bladrand groot dubbel gezaagd.
Hiertoe behoren:
A. p. var. héssei SCHWER. ; jonge twijgen dun, purper-rood; bladeren meestal 7-lobbig, donkerrood, lobben zeer lang toegespitst, fijn gezaagd en aan de top verdervormig ingesneden; bladstelen 2,5-4,5 cm lang, zeer dun.
A. p. var. ribesifólium HORT.; bladeren bij het uitlopen helderrood getint; lobben zeer diep, bijna tot de bladvoet ingesneden, met sterk toegespitste slippen.
A. p. var. nicholsónii SCHWER., Synoniem: A. p. var. atrodisséctum HORT.; bladeren bij het uitlopen helderrood, later purperrood en zeer lang deze kleur behoudend, meestal 7-lobbig, deze beneden het midden het breedst en bijna tot de bladvoet ingesneden, top zeer lang toegespitst.
A. p. var. ruféscens SCHWER.; bladeren heldergroen, in de nazomer bruin-rood verkleurend, lobben bijna tot de bladvoet ingesneden, soms ook minder diep gelobd, bladrand regelmatig dubbel gezaagd.