Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

Gepubliceerd op 25-01-2021

nulliteit

betekenis & definitie

UIT:
Mislukt huwelijk (Frits Abrahams, NRC Handelsblad, 19 februari 2010)

CONTEXT:
"Niet prematuur", zegt Bos, en hij verwijdert zich, de koontjes rood van inspanning, van het spreekgestoelte als een soldaat in Uruzgan die zijn jeep rakelings langs een bermbom moet manoeuvreren.
"Wel prematuur", zegt Balkenende, terwijl hij doet alsof zijn collega niet bestaat, sterker nog, eigenlijk nooit bestaan heeft, behalve een poosje als een NULLITEIT die je voor draaikont kon uitschelden.

:
nietsbetekenende persoon of zaak

UITSPRAAK:
[nul-lie-teit]

WOORDFEIT:
Nulliteit is, zoals veel woorden op -teit, ontstaan uit een Frans woord op -té, dat weer teruggaat op een Latijns woord op -tas. In dit geval gaat het om nullité en nullitas 'het niets zijn, nietigheid, waardeloosheid'.
Nullitas is afgeleid van nullus 'geen, onbetekend, nietig'. Dat woord is gevormd uit het woord(deel) ne 'niet, geen' en ullus 'enig, iets'. Ons woord nul is hier ook uit ontstaan (ook weer via het Frans): eerst in de betekenis 'geen, waardeloos', later in de getalsbetekenis. Ook kan nul worden gebruikt als synoniem van nulliteit, zoals in 'Vader is een nul'.