Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

Gepubliceerd op 25-01-2021

bijltjesdag

betekenis & definitie

betekenis
dag van afrekening

uitspraak
[bijl-tjuhs-dag]

citaat
"Hoe de dynamiek na de uitslag van komende woensdag zal zijn, is vooraf onzeker. Toch ligt het niet voor de hand dat het ook deze keer bijltjesdag zal worden op het Binnenhof. Daar heeft elke partij zo de eigen redenen voor."
Bron: Wensdenken (Aukje van Roessel, De Groene Amsterdammer, 12 maart 2014)

woordfeit
Bijltjesdag was in de Tweede Wereldoorlog een aanduiding voor de dag waarop men zou afrekenen met bezetters en landverraders. Bijl(tjes) verwijst hierbij ofwel letterlijk naar bijlen (als wapens), ofwel naar de uitdrukking voor de bijl gaan.
Ook wordt Bijltjesdag soms gebruikt als aanduiding voor de dag waarop in 1787 het Bijltjesoproer werd neergeslagen. Dit was een opstand van Amsterdamse scheepstimmerlieden, bijgenaamd Bijltjes (een verwijzing naar hun belangrijkste gereedschap), tegen de regenten.
Tegenwoordig betekent bijltjesdag 'dag van afrekening', en volgens sommige woordenboeken ook 'uur van de waarheid'.