Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

Gepubliceerd op 25-01-2021

AARTSBISSCHOP

betekenis & definitie

UIT:
'Honger is brevet van onvermogen mensheid' (Katholiek Nieuwsblad, 20 juli 2011)

CONTEXT:
De honger in de wereld is "een brevet van onvermogen voor de mensheid in de 21e eeuw", zegt AARTSBISSCHOP Ludwig Schick van Bamberg. De voorzitter van de commissie Wereldkerk van de Duitse bisschoppenconferentie hekelde deze week het contrast tussen wat we kunnen en wat we doen.

:
voornaamste bisschop binnen een kerkprovincie

UITSPRAAK:
[aarts-bis-schop]

WOORDFEIT:
De bestuurlijke eenheden van de katholieke kerk zijn de kerkprovincies. Zo'n gebied bestaat uit enkele bisdommen, elk geleid door een bisschop. De voorzitter van hun bijeenkomsten (bisschoppenconferenties) is de aartsbisschop, die gezien wordt als de voornaamste bisschop binnen een kerkprovincie.
Het voorvoegsel aarts- is een vernederlandsing van het (kerkelijk) Latijnse archi- 'opper-', dat uit het Grieks komt; het is afgeleid van archein 'de eerste zijn'. Dit aarts- zit ook in aartsengel, aartsvijand, aartslelijk, etc. Bisschop gaat uiteindelijk terug op het Griekse episkopos 'toezichthouder', van epi- 'op, naar' en skopein 'kijken'.