Gepubliceerd op 17-01-2021

Frankrijk

betekenis & definitie

(République française), republiek in West-Europa, 551607 km2. Hoofdstad: Parijs.

BEVOLKING De Franse bevolking bedroeg in 1979 ca. 53,38 mln. De groei van de bevolking bedraagt gemiddeld 7 %o. Evenals in andere geïndustrialiseerde landen neemt de urbanisatie toe. Van de ca. 4 mln. buitenlanders vormen de Algerijnen met 900000 het grootste deel, gevolgd door de Portugezen (850000), de Italianen (600000) en de Spanjaarden (550000).

ECONOMIE De economische groei bedroeg van 1970—80 114 %. Sinds 1975 echter werd deze groei door de recessie afgeremd. De groeipolen liggen onregelmatig over het land verspreid. Het bruto nationaal produkt per inwoner is van 1970—80 ongeveer verdrievoudigd. Landbouw. De bebouwde oppervlakte blijft vrij constant, maar het aantal bedrijven, vooral die met fosfaat, 20-35 ha, neemt af; het aantal grote bedrijven groeit en ook de mechanisatie breidt zich uit. Daardoor neemt het aantal landarbeiders nog steeds af.

Ook ontstaan er steeds meer agrarische bedrijven zonder land, zoals kippen- en varkensfokkerijen.

De vleesproduktie, die met 3,5 mln. t ontoereikend is voor de eigen consumptie, groeit sterk.

Energie Frankrijk wordt voor zijn energievoorziening steeds meer afhankelijk van het buitenland, vooral door de toenemende behoefte aan aardolie: in 1970 vertegenwoordigde die 61 % van de energiebehoefte en in 1980 77 %. Als gevolg van de prijsstijgingen en de onzekere toestand in het Middenoosten en Noord-Afrika werd naar andere wegen gezocht. Nederland voorzag in 1979 in 40 % van de gasbehoefte. De eigen produktie van ruim 7,5 mln. t uit Zuidwest-Frankrijk wordt nog aangevuld met via Oostenrijk aangevoerd gas uit de USSR en met via Port de Fos aangevoerd vloeibaar aardgas (LNG) uit Algerije. In de Golf van Biskaje verwacht men nog aardolie en -gas aan te boren.

Een programma inzake kernenergie ondervindt grote vertraging. Behalve het verzet van actiegroepen is een aantal ongunstige economische factoren hier verantwoordelijk voor. Anderzijds vindt toepassing van geothermische energie al plaats bij blokverwarming van Parijse voorsteden, en verder in Bordeaux, Toulouse en Straatsburg.

Industrie Niet alleen in de Parijse regio was de groei van de industrie aanzienlijk, dat gold ook voor de stimulatiegebieden Noord-Frankrijk, Lotharingen, Normandië, de Rhônevallei en Provençe-Côte d’Azur. De ineenstorting van de staalindustrie zorgde echter voor veel werkloosheid. Zeer dynamisch was de ontwikkeling van de Seinevallei. Het noorden met Duinkerken en omgeving profiteerde van de verbeterde scheepvaartverbinding met de Rijn. In het zuiden is tussen de Rhône en de Etang de Berre een groot nieuw havencomplex ontstaan, Port de Fos, dat o.a. voor de aanlanding van aardolie en LNG uit Noord-Afrika wordt benut. Van 1970-80 steeg de industriële index van 100 tot 134.

Van de totale beroepsbevolking van 21447 000 personen waren er in 1980 ca. 1167000 werkloos (6 %).

POLITIEK President Giscard d’Estaing begon direct na zijn ambtsaanvaarding (1974) met een dynamisch buitenlands beleid, dat hij later nog meer zou activeren. Nog in datzelfde jaar werden contacten gelegd of banden aangehaald met Iran, Irak, Canada en de VS. Door vriendschappelijke relaties met de Arabische landen probeerde Frankrijk zijn olievoorziening veilig te stellen. Deze houding deed de betrekkingen met Israël verkoelen, mede omdat Frankrijk als tegenprestatie voor de aardolie regelmatig wapens leverde aan landen en bewegingen die Israël vijandig gezind zijn. Bovendien streefde president Giscard naar de versteviging van de contacten met Afrikaanse landen. Behalve de landen waarmee Frankrijk historische en culturele banden heeft, betreft het ook de Afrikaanse landen die belangrijk zijn als grondstoffenleveranciers.

Zo gaf Frankrijk in 1978 logistieke steun aan Tsjaad, waar de guerrilla van het Frolinat grote vorderingen maakte, en steunde het bewind van Moboetoe in Zaïre, dat te maken kreeg met een gevaarlijke opstand in Shaba. Op 9 en 10.12.1974 had, op initiatief van de Franse president, te Parijs een topontmoeting van de EGlanden plaats. Frankrijk verzette zich tegen de wens van de EG-landen en de VS om het grondstoffenbeleid in gezamenlijk overleg te regelen. Met Algerije, Marokko, China, Iran, Polen en Egypte werden handelsverdragen en/of culturele akkoorden gesloten. Aan de andere kant werd de levering van wapens aan Zuid-Afrika stopgezet voor zover het wapens voor continentale oorlogvoering betrof. In aug. 1977 heeft Frankrijk dit wapenembargo uitgebreid tot alle soorten wapens.

Het bezoek van Giscard d’Estaing aan Brazilië van 4-8.10.1978 stond in het teken van economische en technologische samenwerking, mogelijk ook op het gebied van kernenergie. In aug. 1978 trok Frankrijk de toezegging aan Pakistan in tot de levering van een opwerkingsfabriek voor uraan.

Conflicten over de bevoegdheden van president en premier, de rol en invloed van de gaullisten en de steeds sterker wordende oppositie van links, vormden in aug. 1976 de achtergronden van de breuk tussen Giscard en Chirac. In aug. 1976 werd Chirac als premier vervangen door Raymond Barre, die niet tot een bepaalde politieke partij behoort. Barre presenteerde twee felomstreden economische plannen; met het eerste wilde hij m.n. de inflatie en werkloosheid intomen, met het tweede de economische groei matigen. Dit laatste plan was de aanleiding voor massale protestacties, aangevoerd door Giscard en Chirac kwam duidelijk tot uiting bij de kandidaatstelling en verkiezing in 1977 van de burgemeester van Parijs. Tegen de kandidaat van Giscard (d’Ornano) in stelde Chirac zijn kandidatuur; hij werd zonder moeite verkozen. Voor het overige brachten deze gemeenteverkiezingen een zeer duidelijke vooruitgang van de linkse coalitie (socialisten, communisten en linkse radicalen), waarbij de socialisten de belangrijkste successen boekten.

In mrt. 1978 werden algemene verkiezingen gehouden, die de centrumrechtse regeringscoalitie een meerderheid in de tweede ronde gaven van 50,6 %. De zetelverdeling werd als volgt: 291 voor de regeringspartij (was 307) en 200 voor de linkse partijen (was 183). Tussen de linkse partijen waren vlak voor de verkiezingen stembusakkoorden tot stand gekomen, waar de bevolking zich echter weinig van aantrok. Vooral de socialisten onder leiding van Mitterand bleken de grote verliezers. Grote winnaar was wel president Giscard d’Estaing, die geruggesteund was door de centrum-liberale Union pour la Démocratie Française (UDF). Van de nieuwe regering werd Barre opnieuw premier.

Toen na de wetgevende verkiezingen van mrt. 1978 de linkerzijde verslagen en door haar eigen verdeeldheid geneutraliseerd was, kon de regeringsmeerderheid de hoop op rustiger tijden koesteren. Maar de gaullistische RPR zag zich steeds meer door de leiders van de UDF, de partij van Giscard d'Estaing, uit haar traditionele overheersende positie in de regeringscoalitie gedrukt.

De eerste schermutselingen tussen de twee voornaamste partijen van de meerderheid hadden plaats bij de buitengewone zitting van het parlement op 14, 15 en 16.3.1979, die door de RPR was aangevraagd. De gaullistische parlementsleden bestookten de regering op alle mogelijke manieren. Zo vroeg de RPR de oprichting van onderzoekscommissies over onderwerpen die de president en zijn eerste minister in verlegenheid zouden moeten brengen, zoals de werkgelegenheid en de informatie. Ook deinsde de RPR er niet voor terug om een tijdelijke alliantie met links aan te gaan. Zo steunden de communistische en de gaullistische afgevaardigden, tegen de regering in, een wetsvoorstel om de financiering van de Europese campagne door de EG te verbieden. Nadat zijn regering in nov. 1979 moeiteloos drie moties van wantrouwen had overleefd, kreeg premier Barre in dec. van dat jaar toch zware kritiek van de Conseil Constitutionnel.

Deze grondwettelijke raad verwierp nl. op grond van procedurefouten in het parlementaire debat de begroting voor 1980. Om het de regering mogelijk te maken vanaf 1.1.1980 belastingen te innen en uitgaven te doen, moest het parlement op 28 dec. in spoedzitting worden bijeengeroepen om een wetsontwerp terzake goed te keuren.

Ook het debat over de abortuswetgeving bracht de verdeeldheid van zowel regeringspartijen als oppositie aan het licht. In nov. 1979 sprak de Assemblee zich dank zij de steun van socialisten en communisten de gaullisten stemden tegen uit voor de continuering van de sinds 1975 als proef geldende wetgeving terzake. Bij de stemming in de senaat echter onthielden de socialisten zich, zodat het wetsvoorstel werd verworpen. Maar een nieuw compromis werd door de senaat wel goedgekeurd. Bij de Europese verkiezingen in juni 1979 spraken de giscardisten en socialisten zich uit ten gunste van een voortgezette Europese integratie, terwijl de gaullisten en communisten de oprichting van supranationale instanties verwierpen. De UDF, aangevoerd door Simone Veil die de officiële steun van de eerste minister genoot, won met 27,5 % van de stemmen: de socialisten (23,5 %), de communisten (20,5 %) en vooral de RPR (16,2 %) boekten verlies. De kleine lijsten verzamelden een niet onbelangrijke 12 %.

De onvrede over de economische en sociale politiek leidde tot een gevoelige daling van de populariteit van Giscard d’Estaing en van zijn eerste minister Barre. Bovendien werden zowel de president als de regering door een reeks schandalen in nov. 1979 in verlegenheid gebracht. R.Boulin, de minister van Arbeid, die betrokken was bij een in onderzoek zijnde fraudekwestie met betrekking tot onroerende goederen, pleegde zelfmoord. Ook deden geruchten de ronde dat premier Barre van zijn bevoorrechte positie gebruik zou hebben gemaakt om een stuk grond aan te kopen aan de Cöte d’Azur. Tenslotte was er de geruchtmakende zaak van de diamanten die de president van de Centraal afrikaanse keizer Bokassa had gekregen. Het ging daarbij in feite om de hele Franse Afrika-politiek, en in het bijzonder om de bescherming van dictatoriale regimes die de Franse belangen steunen.

Litt. F.Goguel en A.Grosser, La politique en France (1975); B.Renouvin, Le désordre établi (1975); D.Berger, FLWeber, J.M.Vincent, La Ve République à bout de souffle (1977); M.A.Macciocchi, De la France (1977).