Gepubliceerd op 04-08-2020

Prik

betekenis & definitie

Prik, m. (-ken), steek (met een puntig voorwerp); zek. soort lamprei; zoo veel men met eene vork kan opprikken; een - of prikje, kool; noot of amandel nog in den bast; (fig.) hij weet of verstaat dit op een -, hij is er zeer in bedreven; hij gelijkt hem op een - (zeer, precies).

*-JE, (B. -N), o. (-s), kleine prik (in alle bet.); de chirurgijn heeft hem een - gegeven, heeft de wond even opengestoken.