Gepubliceerd op 04-08-2020

Loopen

betekenis & definitie

Loopen, ow. ong. (ik liep, heb of ben geloopen), te voet ergens heen gaan; gaan (inz. van kinderen die pas beginnen te loopen); snel gaan; te post en paard -, uit al zijne magt loopen; iem. tegen het lijf -, iem. ontmoeten en hem niet kunnen ontwijken; gaan -, vlugten; laten -, laten ontsnappen; (fig.) laat dit maar -, bemoei er u niet verder mede; in de koffijhuizen -, deze bezoeken; (fig.) met het hoofd tegen den muur -, vergeefsche moeite doen; (fig.) § plat-, de school verzuimen, straatslijpen; de stad plat -, haar in alle rigtingen doorkruisen (om iem. of iets te ontmoeten); ledig -, niets doen; geen arbeid hebben (van werklieden enz.); vloeijen, deze rivier loopt snel; de wijn liep (stroomde) uit het vat; het zweet liep (droppelde) hem langs het gezigt; door eenen doek laten -, doorzijgen; mijne schoenen - vol water, het water dringt door mijne schoenen heen; hare oogen - (tranen); het horologie loopt (gaat) te snel, te langzaam; dit gebergte loopt (strekt zich uit) van het oosten naar het westen; deze laan loopt (gaat, bevindt zich) door den geheelen tuin; deze weg loopt (geleidt, voert) naar Haarlem; er loopt (men vertelt) een gerucht; de schepen - (komen) in de haven; deze zaak loopt vreemd, neemt eene vreemde wending; te hoog -, van iets niets begrijpen; (ook) te hoog in prijs zijn; hoog -, hevig worden (van een geschil); hoog met iets of iem. -, veel met iets op hebben; iets of iem. sterk aanbevelen; in het oog -, opzien baren; het schip -, zeilt, is op weg; (als zeew. ook: achterom -; binnengaats -; eenen gang -; langs den wal -; de zeilen laten -; een schip dwars in de zijde -; in het lijntje -; ter lens -; voor de fok -; voor den wind -; van de ra laten -; oost of west -); (kooph.) deze wissel heeft nog twaalf dagen te -, is over twaalf dagen vervallen; op- en af-, naar bo- ven@#en naar beneden gaan; te niet -, mislukken; (ook) ten einde loopen; op den klap -, schuimloopen, (zie dit woord); (fig.) achter het land -, zich wegens misdaden enz. moeten verbergen; achter de koeijen -, de koeijen drijven of hoeden; iem. achterna -, iem. volgen; bij iem. -, steeds iem. bezoeken; bij den weg -, afwezig zijn; bijeen -, zamenloopen (b.v. van eene volksmenigte); door dit hout of marmer - schoone aderen, het is fraai geaderd; (fig.) het loopt er door of met hem door, zijn verstandsvermogen is geschokt; hij zal er wel mede door-, men zal hem niet bemerken; (fig.) hij laat alles door het keelgat -, hij verdrinkt alles; (fig.) voor iem. door het vuur of door de hel -, alles voor iem. doen; door dik en dun -, bij morsige straten de plassen enz. niet vermijden; (fig.) onbesuisd voortgaan, - voortspreken, - voortarbeiden; (fig.) in het riet -, in de war -, in het honderd -, slecht gaan of staan (van zaken), eene slechte wending nemen; met een meisje -, vrijen; zij loopen met elk., zij beminnen elk.; het loopt naar (het is weldra) drie uur; hij loopt naar de vijftig, hij zal weldra vijftig jaren oud zijn; hij liep naar den doctor, hij ging ijlings den doctor halen; er loopt wel een leugentje onder, niet alles is waar; er zijn veel kosten op geloopen, het heeft veel geld gekost; (fig.) het vuur uit de sloffen -, zeer hard loopen; zich ziek -, door loopen zich eene ziekte op den hals halen.

*-D, bn. in beweging; het -e jaar, de -e maand, de -e week, het jaar -, de maand -, de week waarin wij zijn; - schrift, vlug (tegenst. van staand) schrift; -e (tranende) oogen; - (stroomend, vlietend) water; -e prijs, gewone prijs (van levensmiddelen enz.), prijs-courant; -e rente, nog niet vervallen rente; -e termijn, tijdvak dat nog niet ten einde is; (fig.) het gerucht verspreidde zich als een - vuur (plotseling overal); (zeew.) - want, het losse touwwerk.