Gepubliceerd op 04-08-2020

§ Lol

betekenis & definitie

§ Lol, v. (-len), grap.

*-LEN, ow. gel. (ik lolde, heb gelold), maauwen, grollen (van katten); (fig.) slecht zingen; zotteklap uitslaan; den ganschen avond zat hij te -; zich warmen over eenen lollepot. -, o.
*-LING, v. gelol.
*-LEPOT, m. (-ten), vuurpot.
*-LER, m. (-s), maauwende kat. -,
*-STER, v. (-s), (fig.) slecht zanger, slechte zangster; vervelende babbelaar, -ster.