Gepubliceerd op 04-08-2020

Ledig

betekenis & definitie

Ledig, bn. en bijw. (-er, -st), niet gevuld, tegenstelling van vol; onbezet; onbeladen; onbebouwd; zonder arbeid, zonder bepaalde bezigheid; vrij, vrijelijk; (fig.) niets doende, werkeloos; - loopen, zijnen tijd nutteloos doorbrengen, straatslijpen; een - uurtje, uurtje van ontspanning; -e (vrije) tijd; (fig.) eene -e plaats, open vak; (ook) uitlating (in een boek); een - (onbewoond) huis; (fig.) een- hoofd of brein hebben, dom zijn, geen verstand hebben; met -e handen vertrekken, niets medenemen, zijn doel niet bereikt hebben; iets met -e handen beginnen (zonder de vereischte middelen te bezitten). *-,

*-E, o. gmv. de ruimte, het vrije.
*-EN, bw. gel. (ik ledigde, heb geledigd), ledig maken, ontruimen.
*-GANG, m. gmv. het ledig loopen, nietsdoen.
*-GANGER, m. (-s).
*-GANGSTER, v. (-s).
*-HEID, v. gmv. het niet gevuld zijn; ruimte; werkeloosheid; luiheid; (spr.) - is des duivels oorkussen, leidt tot allerlei kwaad.
*-ING, v. het ledigen.
*-LIJK, bijw.
*-LOOPER, m. (-s).
*-LOOPSTER, v. (-s).