Gepubliceerd op 04-08-2020

Fabriek

betekenis & definitie

Fabriek, (B. FABRYK), v. (-en), huis -, inrigting waar men door werktuigen voorwerpen vervaardigt; - van stoomwerktuigen, kaarsen-, gas-; (fig.) opzigter van openbare werken; (in de katholieke landen) bestuur eener kerk; dat is van zijne -, dat heeft hij gemaakt; -en en trafieken bloeijen in dat land.

*-AAT, o. gmv. het bewerkte (in eene fabriek).
*-ANT, m. (-en), eigenaar, ondernemer eener fabriek.
*-GOED, o. (-eren), dat in eene fabriek vervaardigd is; (ook) slecht goed, op den koop gemaakt.
*-MEESTER, m. (-s), opzigter eener fabriek.
*-WERK, o. (-en), fabriekgoed.