Gepubliceerd op 04-08-2020

Bank

betekenis & definitie

Bank, v. (-en), zitplaats (voor personen); inrigting voor den koophandel; inrigting voor kansspelen; - van leening, lombard; de - houden, het spel ondernemen, den inleg ontvangen en de uitbetalingen doen; de - doen springen, den bankhouder meer afwinnen dan hij heeft; iem. van de - drinken, hem dronken maken; achter de - raken, vergeten worden; door de -, (↑ door den band), het een door het ander gerekend, gemiddeld.