Gepubliceerd op 04-08-2020

Aanloop

betekenis & definitie

Aanloop, m. gmv. eerste beweging om snel loopende ergens heen te gaan; (fig.) vlugt; veel - hebben, door vele menschen bezocht worden.

*-EN, bw. ow. ong. (ik liep aan, ben en heb aangeloopen), naar iem. toeloopen; (fig.) iemand lastig vallen; snel loopende naderen; zich onder het loopen tegen iets stooten; (fig.) duren, aanhouden; ergens -, iem. in het voorbijgaan bezoeken; er tegen -, zich tot den verkeerde wenden, in zijne poging niet slagen; (ook) aandruischen tegen, in strijd zijn met; (schild.) zwart doen -, een zwarten tint geven; langs de kust -, (zeew.) digt bij de kust varen.