Gepubliceerd op 04-08-2020

Aanleg

betekenis & definitie

Aanleg, m. gmv. ontwerp, schets, plan; doel; bedoeling; natuurlijke geschiktheid; - hebben tot; (regt.) regtbank van eersten - of eerste instantie, regtbank van wier uitspraak hooger beroep toegelaten is.

*-GEN, bw. ow. gel. en onr. (ik legde of leide aan, heb aangelegd of aangeleid), digt bij elkander leggen; schetsen; ontwerpen (eene teekening, schilderij enz.); stil houden, aan wal komen (van een vaartuig); doelen; zorgen te mikken (bij schieten); eischen (in regten); het er op -, iets opzettelijk doen; zijn geld wel -, wel besteden; eene stad -, stichten, grondvesten; eene fabriek -, oprigten; zich rijtuig -, aanschaffen; § met iem. -, zich met iem. inlaten.
*-GER, m. (-s).
*-GING, v. (-en).
*-STER, v. (-s).