Planktonische, vrijzwemmende larve van mariene ringwormen, gekenmerkt door dubbel-conische vorm, een apicale trilhaarpluim en drie segmenten afgegrensd door trilhaarkransen
De mariene wormen van het fylum Annelida (zeepieren, zagers, kokerwormen, e.d.) hebben allemaal een vrijzwemmend pelagisch larvestadium, ook al leven de wormen zelf vaak op de bodem. Deze kenmerkende larve bestaat uit drie segmenten die overeenkomen met de segmenten van het volwassen dier, namelijk het prostomium (het segment vóór de mond), het peristomium (waar de mond in zit) en het pygidium (waar de anus in zit). Tussen het prostomium en peristomium heeft het dier rondom een trilhaarkrans van met elkaar vergroeide ciliën, de prototrooch. Ook tussen het peristomium en het pygidium is zo’n trilhaarkrans aanwezig (telotrooch). Voedseldeeltjes wordt door ciliën op het lichaam naar de mond vervoerd.
Tussen het peristomium en het pygidium ligt een groeizone waar steeds nieuwe segmenten gevormd worden. Daardoor schuift het pygidium met de anus steeds verder naar achteren terwijl het dier zich verlengt en de volwassen worm ontstaat.
Een trochophora komt niet voor bij andere Annelida zoals regenwormen en bloedzuigers; deze hebben een directe ontwikkeling zonder aparte larvestadia. Een trochophora-achtige larve komt echter wel voor bij keverslakken (fylum Mollusca), terwijl ook de veligerlarve van tweekleppigen gezien kan worden als afgeleid van de trochophora. De Deense zoöloog Claus Nielsen heeft daarom voorgesteld dat de trochophora beschouwd kan worden als de oervorm voor alle Lophotrochozoa, zelfs voor alle Protostomia. De trochophora-vorm is volgens hem ontstaan nadat in de trochaea (het embryonale stadium na de gastrulatie) de blastoporus door samentrekking van de linker en rechter lip in twee openingen gesplitst werd (anus en mond) (zie het lemma trochaea-theorie).