Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 24-09-2019

Erfelijkheid

betekenis & definitie

Situatie waarin een eigenschap geheel of gedeeltelijk bepaald wordt door factoren die via de voortplanting doorgegeven kunnen worden naar een volgende generatie

Aan het begin van de twintigste eeuw werd door het werk van August Weismann, William Bateson en de Nederlandse botanicus Hugo de Vries langzaam duidelijk hoe erfelijkheid (genetica) werkt. In de tijd van Darwin had men nog een onduidelijk en verkeerd beeld; men ging er van uit dat de eigenschappen van vader en moeder mengden in de nakomelingen (“blending inheritance”).

Kenmerkend voor het “moderne” idee van erfelijkheid is:
- Erfelijke eigenschappen worden doorgegeven als discrete eenheden; later noemde men dit “genen” en nog later bleek het DNA de drager van deze eenheden te zijn.
- Bij een bevruchting blijft de erfelijke informatie van vader en moeder als discrete eenheden bestaan.
- Die erfelijke informatie wordt bij elke deling van de eicel nauwkeurig gekopieerd. Elke cel van het lichaam behoudt dezelfde erfelijke factoren.
- Het erfelijk materiaal in de cel bepaalt de uitwendige kenmerken van het individu.
- Het erfelijk materiaal dat doorgegeven wordt aan de nakomelingen wordt tijdens de embryonale ontwikkeling apart gezet van de rest van het lichaam. Dit erfelijk materiaal vormt de kiembaan, de rest het soma (lichaam).
- De kiembaan en het soma blijven gescheiden; dit verklaart waarom tijdens het leven verworven eigenschappen niet doorgegeven worden aan de nakomelingen.
- Bij de productie van geslachtscellen wordt van de vaderlijke en moederlijke erfelijke informatie een nieuwe combinatie gemaakt.

Erfelijkheid is een essentiële voorwaarde voor evolutie. Alleen kenmerken die tenminste voor een deel erfelijk zijn kunnen door natuurlijke selectie bevorderd of benadeeld worden en in frequentie toe- of afnemen.