Brein; hersenen (zonder het cerebellum en de hersenstam); in de kop geconcentreerd deel van het centraal zenuwstelsel
Het cerebrum van de mens omvat vier lobben (kwabben) genaamd lobus frontalis, lobus parietalis, lobus temporalis en lobus occipitalis. Alle kwabben zijn gepaard. Het oppervlak van de hersenen is de cortex, die sterk ingeplooid is en daardoor de typische structuur van sulci (groeven) en gyri (windingen) vertoont. De grootste groeve is de laterale sulcus, ook genoemd sulcus van Sylvius, naar de zeventiende-eeuwse Nederlandse arts Franciscus Sylvius. Het cerebrum is een holle structuur, er zijn vier ventrikels, twee in de hemisferen, de derde tussen de thalami in het diencephalon en de vierde in het myelencephalon, continu met het centrale kanaal van het ruggenmerg. Deze holtes zijn afgeleid van de hersenblaasjes, verwijdingen van het frontale deel van de neurale buis.
De menselijke hersenen hebben een volume van ongeveer 1250 cm$$$^3$$$. Rekening houdend met de allometrische relatie tussen hersenvolume en lichaamsgewicht binnen de zoogdieren wordt de grootte van de hersenen uitgedrukt als encephalisatiequotiënt. Dat quotiënt is in de evolutie van de homininen toegenomen van ongeveer 2,4 tot meer dan 8.
Op basis van histologische kleuringen en morfologie onderscheidde de Duitse hersenanatoom Korbinian Brodmann (1868-1918) aan het oppervlak van de cortex 52 gebieden. Die nummering wordt nog steeds gebruikt, maar het oude idee dat elke functie zijn eigen hersengebied heeft is lang verlaten. Bijna alle functies doen een beroep op meerdere gebieden en de hersenen werken als één geheel.
Ook bij veel ongewervelde dieren is het zenuwstelsel aan de voorkant geconcentreerd; het voorste ganglion, dat boven de slokdarm ligt, is meestal het grootste en heet dan cerebraal ganglion.