Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 19-06-2017

Rasta(fari)

betekenis & definitie

Rasta(fari) - (van Ras Tafari Makonnen, naam waaronder de vroegere keizer van Ethiopië, Haile Selassi, tussen 1916 en 1930 bekend was), aanhanger van een van oorsprong Jamaicaanse godsdienstige beweging onder zwarten, ontstaan rond 1930, die geloven dat zwarten het uitverkoren volk zijn. De rasta’s verkondigen de terugkeer naar het beloofde land, Ethiopië. Tot de rastacultuur behoren o.m. dreadlocks en reggae.

Rasta. Uit Jamaica afkomstige subcultuur, met een door lokale drugs (ganja) gestimuleerde magische mystiek, een levenshouding die wordt gekenmerkt door een uit werkloosheid geboren haat tegen het kapitalisme en een ingenieuze en spectaculaire haardracht die zich goed leent voor modieuze imitatie. Het geheel wordt voorzien van een eigen muziek (reggae), die vooral door de in 1981 gestorven Bob Marley populair is geworden. Hij wordt dan ook als een soort messias vereerd. Rasta is het helemaal voor veel Amerikaanse en Europese jongelui die het niet meer zien zitten en voor wie punk passé is. Wie zich héél vrijblijvend een snufje van deze cultuur eigen wil maken, neme een hond met ‘rastakapsel’, de Hongaarse Puli. Hans Ferrée: Het trendletter ABC, 1985

Ook uit het gewone straatbeeld zijn de rastas niet meer weg te denken... Backstage, april 1986

Een devote Rasta met nieuwe riddims. Oor, 21-02-87

Voor Rasta’s is er voor alles een vreedzame oplossing. Pop foto, juni 1988

Gevoed door de inspiratie van de rastafari, het optimisme van de linkse regering en ganja van de allerbeste soort vervolmaakten ze de reggae tot de volwaardige muziekvorm zoals we die vandaag kennen. De Morgen, 09-04-97

En overal op het continent vind je rastafari’s met hun vibrerende dreadlocks... Elsevier, 17-05-97