Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 08-06-2017

Ganja

betekenis & definitie

(Eng. Hindi), marihuana, afkomstig uit Jamaica. Er bestaan verschillende schrijfwijzen, o.a. ganga, ganji, ganza. Sinds ca. 1980 in ons taalgebruik ingeburgerd geraakt.

Rita, zijn vrouw, bejubelde het genot van het roken van ganja in One Draw. Oor, 24-08-85

Hier kost ‘Ganja’ (Jamaicaans voor marihuana) wel vijf pond per gram. Elsevier, 31-10-87

Want je bent rasta of je bent het niet, met of zonder ganja. Nieuwe Revu, 12-05-88

Een begroeting bestaat uit een vuistdruk en elkaar met de linkerborst aanraken. Soms roken we ganja. Avenue, januari 1995

‘Try Jah Love’ is voor ganja rokende dreadlockdragers niet gemakkelijk. Elsevier, 17-05-97

Je kan als reggaefan tegenwoordig maar beter naar een gewoon festival gaan. De ganja-wolk die woensdagnacht boven Lokeren hing was minstens even dik als de zaterdag voordien boven Geel... De Morgen, 09-08-97