Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 15-06-2017

Onwijs

betekenis & definitie

Onwijs - in jeugdtaal erg goed; erg veel. Vaak in combinatie met gaaf. Sinds begin jaren tachtig.

De muziek van dit duo kent geen soul. Go West maakt consumptie- annex videoclippop waarin de vorm het ruimschoots van de inhoud gewonnen heeft en die vooral bestemd lijkt voor de generatie die op haar Nikes alles onwijs gaaf vindt. Oor, 18-03-83

Kijk, men is hier onverschillig en onwijs gaaf tegen elkaar, maar het is niet hatelijk bedoeld. Vrij Nederland, 30-08-86

Ik heb er onwijze spijt van dat ik zijn adres niet heb gevraagd. Popfoto, oktober 1987

Ze zijn deze zomer met Escolette op Mallorca geweest en hebben een onwijs gave tijd achter de rug. Nieuwe Revu, 03-12-87

Hij liep onwijs te slijmen. Muziek Express, april 1988

We voerden door de fjorden, onwijs mooi daar. Vrij Nederland, 18-07-98