Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Geen geld, geen Zwitsers

betekenis & definitie

D.w.z. zonder geld krijgt men geen hulp of geen koopwaar; syn. van niet langer pijp niet langer dans (Halma, 504); eng. no longer pipe no longer dance. ‘Het dragen der wapenen is bij den Zwitser een beroep, en van daar, dat hij bij elken Europeeschen monarch in dienst treedt, zoo deze hem zijne soldij geeft.

Wordt de soldij niet voldaan, dan acht hij zich ontslagen. Toen dus Frans I, bij de belegering van Milaan door Karel V, in 1521, zijne Zwitsersche hulpbenden niet kon betalen, gingen zij naar huis onder het zeggen: Geen geld, geene Zwitsers. Sedert ontstond dit spreekwoord’; aldus Harrebomée I, 218 b. Vgl. hd. kein Geld (oder Kreuzer), keine Schweizer (18de eeuw) (oder Paternoster, keine Messe); het fr. point (ou pas) d'argent, point (ou pas) de suisse ou point de valet, waarvoor we bij Campen, 9 lezen: nummer geldt, nummer gesel (Spieghel, 294: niet meer gheldt, niet meer ghezelle; Wander I, 1503: nimmer gelt, nimmer geself). De fr. zegswijze, waarin Suisse in de bet. van concierge gebruikt wordt, komt voor in Racine's les Plaideurs. Zie Tuinman II, 114; C. Wildsch. I, 52 en vgl. Ons Volksleven VI, 96: geen oordjes, geen mastellen (in Klein-Braband), d.i. geen geld, geen broodjes, koekjes, waar. In het eng. no penny no paternoster; no pay no play; fri. gjin jild, gjin bargen (varkens).